Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Voorts zullen de klederen des [45]melaatsen, in wien die plaag is, [46]gescheurd zijn, en zijn hoofd zal ontbloot zijn, en hij zal de [47]bovenste lip bewimpelen; daartoe zal hij roepen: Onrein, onrein! 45. Die voor zodanig door den priester verklaard was. Aan dezulken wordt opgelegd: I. verscheurende klederen te dragen; II. het hoofd ontbloot te hebben; III. zijn bovenste lip te bewinden, en zo zijn baard te bedekken; IV. uit te roepen, wanneer hij iemand zag, dat hij onrein was; V. buiten het gezelschap der mensen te wonen; en dit alles, eensdeels voor hemzelven tot een teken van droefheid en rouw, anderdeels voor anderen, opdat zij hem mijden zouden en van hem neit besmet worden. 46. Vergelijk de aantekeningen op Gen.37:29. 47. Anders, knevelbaard; vergelijk Ezech.24:17, en Micha 3:7.